Ghita Skali’s praktijk is veelomvattend. Naast films bestaat haar werk uit installaties, performances en interventies. Suzanne Wallinga gaat met Skali in gesprek over haar fascinaties voor de medische wereld en haar werk, waarvoor ze roddels, geruchten, illegale activiteiten en anekdotes als startpunt neemt.
In 2020 toonde Ghita Skali (1992) bij De Ateliers The Hole’s Journey, een opvallend humoristische film waarin ze een deel van de houten vloer uit de directeurskamer van De Ateliers naar Marokko brengt. Bij terugkeer weigert ze de uitgezaagde planken aan het instituut terug te geven, met alle gevolgen van dien. Afgelopen mei presenteerde Skali bij Prospects op Art Rotterdam haar nieuwste film The Invaders, haar variatie van een Franse parodie op de jaren zestig sci-fi serie The Invaders, waarin Skali westerse indringers naar het zuidelijk halfrond laat migreren en toont hoe ze door de lokale bevolking met afkeer worden benaderd. Sinds 2014 werkt Skali aan The Narrative Machines, een doorlopende serie van performatieve werken.
Suzanne Wallinga: Kun je iets meer vertellen over het performatieve aspect van je praktijk en, meer specifiek, over The Narrative Machines?
Ghita Skali: ‘Tussen 2014 en 2018 was ik erg bezig met de erfenis van de aidscrisis. Zelf ben ik geboren in de jaren negentig en heb ik deze niet bewust meegemaakt, maar om mij heen zag ik mensen doodgaan aan deze ziekte. Ik zag hoe ziekenhuizen in Marokko omgingen met de patiënten en ook de verschrikkelijke stereotyperingen waar de mensen die aan deze ziekte lijden mee te maken kregen. In deze periode startte ik met verschillende episodes van The Narrative Machines, een serie van werken rond medisch-politieke onderwerpen waarbij ik gebruik maak van de ideologische en esthetische implicaties van performance. Door in deze performances te doen alsof ik de expert ben, ga ik tegen de hegemonie van de heersende structuren in en ontwikkel ik een alternatief discours van kennis.
De aanleiding voor de eerste episode van The Narrative Machines was een verklaring van een Egyptische generaal die beweerde een wonderlijke machine te hebben uitgevonden, die aids en andere virussen zou kunnen genezen. Aanvankelijk werd hier in de media veel aandacht aan geschonken, maar later verdween dit verhaal als anekdote naar de achtergrond. Dit greep mijn aandacht, omdat het onbegrijpelijk is dat zo’n bizar en ongelooflijk verhaal opeens verdwijnt. Vanuit het perspectief van de kunst probeer ik deze anekdote weer te reïntegreren in de realiteit van het internet. Ik maakte een website, sculpturen en richtte een fake company op die zich wijdde aan deze ‘Complete Cure Device’. Tijdens de Biënnale van Lyon organiseerde ik een medisch congres in de foyer van een hotel, waar bezoekers flyers konden vinden en de website konden bekijken. Ik werd ook geprikkeld door een uitspraak van deze Egyptische generaal, waarin hij zegt dat zijn machine mensen kan genezen van aids of ermee kan voeden. Ik besloot vervolgens om aidsburgers te maken. Met vijfhonderd kilo vlees maakte ik een installatie waarin iemand die het midden houdt tussen een verpleegster en een kok, broodjes klaarmaakt en serveert. Hier hoorde een geluidswerk bij, over de erfenis van de aidscrisis en over de werking van de aidsmachine. Dit werk was als installatie te zien in Brussel bij ETE 78 en vormde tevens de basis van een performance in de kelder van De Ateliers. Het rook er naar een mengeling van vlees en de hairspray waarmee ik de hamburgers conserveerde, en ik droeg er een tekst voor terwijl ik de broodjes bereidde.
De meest recente episode van The Narrative Machines is een magazine, dat ik met twee Marokkaanse co-auteurs, Kaoutar Chaqchaq en Ayla Mrabet, heb samengesteld en dat is ontworpen door Roxane Maillet. Het is een combinatie van een vrouwenblad, een lifestyle magazine en een medisch tijdschrift, geschreven door zes fictieve personages. Deze zes Marokkaanse vrouwen, met verschillende achtergronden, hebben elkaar tijdens de coronacrisis ontmoet in de Facebookgroep Replace your Pills by Herbs. Samen willen zij hun mening over medische en politieke kwesties delen met hun zusters in de Global South. Het blad bestaat onder andere uit interviews met artsen, een medische horoscoop en een playlist met nummers waarin ziekte centraal staat.’
Waar komt jouw fascinatie voor ziekte en fysieke en mentale gezondheid vandaan?
‘Mijn hele familie werkt in de medische wereld. Mijn vader verkoopt medische producten aan artsen, mijn moeder verkocht cardiovasculaire apparaten in Marokko. Ook mijn broers en zus werken in de medische wereld. Ik ben zelf prematuur geboren en heb veel tijd doorgebracht in een medische omgeving. Ik ben opgegroeid met de esthetiek van medische congressen en medische marketingproducten, en ik heb een sterke interesse in de politiek en de representatie van regerende structuren. Er is bijvoorbeeld een groot verschil in de toegang tot goede zorgsystemen. Ook zijn er ongelijkheden tussen de westerse wereld en daarbuiten. Maar de angst voor ziekte en voor de dood is universeel. Daar richt ik mij op in mijn werk.
Ik groeide bovendien op in een land waar we tot voor kort geen musea hebben en volgde mijn kunstopleiding in Frankrijk. Hier werd me duidelijk dat mijn benadering van kunst totaal anders is, minder op beeld gericht en veel meer vanuit storytelling. Het heeft me jaren gekost om mijn manier van werken te omarmen, om de hegemonie van het beeld aan de kant te schuiven en me daar niet schuldig over te voelen. Verhalen vertellen is mijn manier van door het leven gaan. Mijn moeder, tantes en oma’s zijn allen verhalenvertellers.’
In The Narrative Machines staan medische apparaten centraal. In je films zijn de hoofdrollen weggelegd voor mensen. Hoe vormen deze personages zich? Wat representeren ze?
‘Ik houd van fictie maar ik ben ervan overtuigd dat ik geen fictie maak. Ik combineer fragmenten uit de werkelijkheid met fictie en werk daarbij vanuit een fascinatie voor een bepaalde anekdote, iets geks uit het nieuws, of iets opvallends. Ik onderzoek deze grondig en de resultaten daarvan leiden tot performances en andere kunstvormen. Mijn hoofdpersonen representeren een politiek discours en een hegemonie die ik probeer te bevragen. In de film The Hole’s Journey bevraag ik bijvoorbeeld de sociale constructie van het kunstinstituut. Door mezelf de vraag te stellen wat het betekent om als Marokkaanse kunstenaar naar een westers instituut te komen, waar van mij wordt verwacht dat ik kunstenaars als Jan Dibbets of Ger van Elk ken, terwijl ik totaal geen aansluiting voel met hun werk. Ik speel met deze kunsthistorische erfenis om mijn eigen positie duidelijk te maken.’
Kees Keijer schreef in Het Parool dat The Hole’s Journey een knipoog is naar het conceptuele werk van Ger Van Elk en Jan Dibbets. Ik heb juist begrepen dat je aanstoot neemt aan hun manier van werken, waardoor komt dat precies?
‘Ik denk dat het te maken heeft met het privilege van witte kunstenaars die succesvol worden met “intellectuele masturbatie” en die werk maken in het kader van zogenaamde institutionele kritiek. Ik vind niet dat zij aan kritiek doen. Dit type werk laat instituten doen alsof zij open-minded en zelf-reflexief zijn. Ik ben hiermee aan de slag gegaan, door de erfenis van institutionele kritiek te verbinden aan de politiek van een ander gebied. The Hole’s Journey was een lastig project om aan te werken. Misschien waren er minder problemen geweest als ik de vloer eruit had gehaald en aan de muur had gehangen. Maar het feit dat ik de vloer eruit wilde halen om mee te nemen naar Marokko, naar Omar Radi, mijn activistische vriend die mij hielp bij de uitvoering, maakte het ingewikkeld. De vloer kwam uiteindelijk terug naar Nederland en werd samen met de film aangekocht door het Stedelijk Museum. Daar ben ik heel gelukkig mee. Ik heb de vloer van het ene instituut aan het andere verkocht. Ik heb een gat verkocht.’
Daar kan ik de humor ook wel van inzien.
‘Toen de vloer terugkwam wilde De Ateliers deze eigenlijk weer hebben. Daarop heb ik nee gezegd; ik had wel beloofd dat de vloer terug zou komen naar Nederland, maar niet naar het kantoor. Ik heb gezegd dat het te vroeg was om de vloer terug te geven, dat het misschien mijn achterkleinkinderen zullen zijn die met de achterkleinkinderen van de directeur van De Ateliers zullen bakkeleien over de vloer. We hebben het afgesloten door een object in het gat in de vloer te plaatsen, waarvan het niet duidelijk is wat het precies is en waar verschillende geruchten over rondgaan. De dag dat ik vertrok van De Ateliers was er een sponsordiner en ik stond buiten voor de deur met al mijn spullen; de planten van mijn installatie, mijn luipaardstoelen en de vloer, ingepakt in een doos. Ik stond te wachten op de bus die mijn spullen zou vervoeren. En precies op dat moment loopt Jan Dibbets door de deur van het instituut naar binnen, terwijl mijn vloer naar buiten gaat. Met mijn project wil ik ook aangegeven dat zelfs het materiaal, de houten vloer, moe is van het instandhouden van de macht van het instituut. Deze mannen gaan maar niet weg!’
Zie jij je eigen werk eigenlijk als institutionele kritiek?
‘Ik voel me niet thuis bij het woord kritiek. Om eerlijk te zijn maak ik kunst omdat ik vol met woede zit. Er zijn zoveel dingen om me heen aan de hand, in de kunstwereld, in de Marokkaanse samenleving. Ik merk dit als vrouw, maar ook als vrouw uit Marokko. Als kunstenaar in Nederland en Europa kan ik wel werk maken en gesubsidieerd krijgen, maar ondertussen heb ik allerlei problemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. En in de kunstwereld merk ik dat men mij exotisch vindt, of ik word specifiek gevraagd om werk te maken over menselijke migratie. Mijn positie wordt gebruikt. Maar tegelijkertijd speel ik ermee.
Ik maak veel gebruik van humor, ik houd niet van de slachtofferrol. Ik ben te trots om mezelf deze rol aan te meten. De kunstmarkt benader ik op eenzelfde manier. Een gat verkopen, een vloer stelen, een clandestiene economie op gang brengen. Ik ben geïnteresseerd in hoe ik een alternatieve circulatie of een uitwisseling kan starten, ik ben minder bezig met het creëren van een object. Bijvoorbeeld bij het werk Alibaba Express, een installatie van verbenatheebladeren die het publiek mee naar huis mag nemen, gaat het niet om de thee, maar om de nieuwe manier van distribueren. Voor mij bestaat het werk vooral uit de lijst van telefoonnummers van theeverkopers en distributeurs van de thee. Ik vind het belangrijk dat op deze manier een gemeenschap die normaal gesproken op geen enkele wijze profiteert van kunst, een inkomen krijgt uit mijn werk. Ik steel het geld van de witte instituten en breng het naar gemeenschappen buiten Europa. Dit is mijn manier. Ik maak geen beeld van kritiek, ik produceer echte economische waarde en doe hier vervolgens iets mee, buiten de gentrificatie om.’
Je werkt momenteel aan een solotentoonstelling bij 1646 in Den Haag en een duotentoonstelling met Salim Bayri bij W139 in Amsterdam. Met hem samen toonde je eerder werk in Motel Spatie in Arnhem. Werk je graag samen met anderen?
‘Met Salim werkte ik inderdaad al eerder samen. We delen eenzelfde interesse en benadering, waarin we reflecteren op wat het betekent om Marokkaanse kunstenaars in Nederland te zijn. En meer specifiek, kunstenaars die in Marokko zijn geboren en opgegroeid ─ we maken geen onderdeel uit van de tweede of derde generatie. Maar we worden wel vaak weggezet in deze categorie, als onderdeel van een diaspora waar we ons niet in thuis voelen. Maar de herinneringen aan ‘thuis’ of aan iets wat wordt gemist, die melancholie maakt wel deel uit van onze praktijken. Salim en zijn in dezelfde stad en in hetzelfde jaar geboren. Door samen te werken kunnen we onze eigen vooroordelen en ideeën over een moederland tegen het licht houden en ontkrachten. Nadat we ons verschil in opvattingen in kaart hebben gebracht, richten we ons vervolgens op meer universele waarden, zoals de dood of eten en drinken. Ik werk ook graag samen met mensen van buiten de kunstwereld, zoals met theeverkopers voor Alibaba Express. Dit doe ik omdat ik het belangrijk vind dat ook mensen buiten de kunstwereld mijn werk begrijpen.’