The Whole Universe Wants To Be Touched
Een gesprek tussen curatoren Niekolaas Johannes Lekkerkerk en Suzanne Wallinga
Het idee dat de mens door recente technologische, economische en natuurlijke ontwikkelingen niet langer centraal staat in de wereld, lijkt steeds breder te worden geaccepteerd. Hoe ga je hier als curator mee om? Niekolaas Johannes Lekkerkerk wijdde er onlangs een publicatie aan. Deze vormde de aanleiding om in gesprek te gaan met Suzanne Wallinga, als curator geïnteresseerd in de verschuiving tussen perceptie, materiaal en ontmoeting, over hoe de tentoonstelling de hiërarchie tussen mens en object kan uitdagen.
Suzanne Wallinga Je recente publicatie The Standard Book of Noun-Verb Exhibition Grammar, uitgegeven door Onomatopee in 2017, richt zich op de tentoonstelling als een ecologie van dingen die meerdere dimensies in zich kunnen dragen en uitwisselen, en hierdoor ons begrip van de scheiding tussen menselijk en niet-menselijk uitdagen. Hoe werkt dat idee door in je tentoonstellingspraktijk?
Niekolaas Johannes Lekkerkerk Met The Standard Book of Noun-Verb Exhibition Grammar heb ik geprobeerd om de tegenstelling tussen mens en kunstobject, ofwel de nimmer bevredigende verhouding tussen kunstobject als betekenisdrager en de mens als betekenisgever, te bevragen door een grijs gebied van “externe” actoren erbij te betrekken. Het boek beschrijft een tachtigtal “tentoonstellingsentiteiten”, die over het algemeen worden beschouwd als ondersteuningsstructuren. Dat zijn actoren die niet de status van kunstobject genieten, zoals een sokkel, een rondleiding of een projector, maar die wel fundamenteel zijn bij de totstandkoming van de esthetische ervaring. Het boek is zo te zien als een poging om de niet-sluitende feedback loop tussen mens en kunstobject deel te laten zijn van een breder systeem van betekenissen.
SW Kun je vertellen hoe het artistieke object inzicht geeft in de netwerken waarbinnen het wordt geplaatst?
NJL De afgelopen jaren zijn er door denkers als Bruno Latour, Anna Lowenhaupt Tsing, Elizabeth Povinelli en Donna Haraway theorieën ontwikkeld over het belang van een meer genetwerkte afhankelijkheid tussen object en subject, mens en niet-mens, het levende en het levenloze. Via het medium van de tentoonstelling probeer ik niet-menselijke bestaansvormen agentschap te geven. Dit om ons te doen beseffen dat er voorbij de intentie van de kunstenaar, het kunstobject, de tussenkomst en bemiddelende functie van teksten en onze interpretatie ook zoiets bestaat als “materiaalgerechtigheid” en agentschap buiten de mens om. Dat de tentoonstelling geen ogenschijnlijk comfortabele categorie is waarbinnen kunstenaar en toeschouwer het voor het zeggen hebben, maar dat ze onderdeel is van een netwerk van actoren en ecologieën, die zich tegelijkertijd binnen en buiten institutionele kaders bevinden en afspelen, in een levenscontinuüm. Ben jij het daarmee eens?
SW Gedeeltelijk. Als curator gaat mijn interesse voornamelijk uit naar het bieden van alternatieve lezingen van de geschiedenis van het rationalisme, vanuit de kunst, poëzie en filosofie. Via de tentoonstelling stel ik de waarneming van concepten en betekenissen die in media zelf verankerd lijken te liggen ter discussie en onderzoek ik in hoeverre deze gevormd worden door cultureel bepaalde verwachtingen en betekenissen. In de tentoonstelling Lunar Distance bij De Hallen Haarlem in 2009 bijvoorbeeld werd de vraag gesteld hoe we de wereld om ons heen door beeld kunnen kennen. Ik ben voornamelijk geïnspireerd door het principe van verum factum zoals geformuleerd door de Italiaanse filosoof Giambattista Vico. Dit betekent zoiets als dat de mens alleen de aard van die dingen kan kennen die hij of zij zelf kan maken. Vico maakte onderscheid tussen “ware” en “zekere” kennis, waarbij de laatste voortkomt uit menselijke constructies. Ware kennis kan alleen in benadering gekend worden, waarbij volgens Vico het transcendente deel uitmaakt van immanente, empirische fenomenen. Ik richt me in tentoonstellingen op de verschuivende relatie tussen mens en materiaal door onze ideeën over soevereiniteit te bevragen.
NJL Bij veel van jouw tentoonstellingsprojecten is de menselijke conditie een belangrijk vertrekpunt. Hoe werkt de vraag ernaar door in je tentoonstellingsconcept?
SW Hoe we onszelf en de ander beter kunnen begrijpen is voor mij een fundamentele vraag die ik vanuit de kunst bekijk. De rol van taal en verbeelding is hierbij vaak richtinggevend. Narratieve structuren veranderen continu. Tegenwoordig zijn steeds meer narratieve vormen denkbaar: een narratief dat niet lineair is, maar probabilistische uitkomsten heeft, een narratief dat verdwijnt tijdens het “lezen” of een narratief dat onverwachte uitkomsten stimuleert op basis van een geregisseerde choreografie. Ik ben geïnteresseerd in hoe een object bepaalde vormen van moraliteit dicteert, in nieuwe vormen van auteurschap en in de vraag hoe tijdelijkheid zich verhoudt tot monumentaliteit. Hierbij wordt het tentoonstellingsmodel vaak opgerekt. Can we leave things as they are? is daar een voorbeeld van. Dit project bestond onder andere uit een gesprek tussen ouderen over de vraag of we de dingen kunnen laten zoals ze zijn. Deze vraag kwam voort uit een voor kunstenaars Rory Pilgrim en Louwrien Wijers belangrijk gegeven: de verschuivende verhouding tussen generaties en de invloed hiervan op ideeën over gemeenschappelijkheid en revolutie. Het antwoord dat door de groep werd geformuleerd leidde tot een muzikale compositie die werd gespeeld op een carillon, om de uitkomst van het gesprek publiek te maken en aan te kondigen. Met Yeb Wiersma werkte ik aan een magisch parfum voor de stad Rotterdam. Borstelwagens van de gemeentereiniging verspreidden rituele parfums door de stad: twee geurige oliën, door de kunstenaar samengesteld, met de namen Tranquilo (kalm) en Intranquilo (rusteloos). Vanuit de gedachte dat alles ontstaat uit de botsing tussen deze tegengestelde polen, vormde het parfum een ode aan de stad.
NJL Waar wringen volgens jou institutionele kaders of de begrenzingen van het tentoonstellingsmedium die het oprekken ervan nodig maken?
SW In een tentoonstelling hoeft niet steeds het materiële object centraal te staan, het kan een beweeglijk geheel zijn van geëxposeerde werken en lezingen, workshops, readings, performances, gesprekken, et cetera. Zo ontstaat een grenzeloze ruimte in constante transformatie.
NJL Ik streef evenzo vaak naar de conceptuele integratie van tentoonstelling en argument en maak daarbij graag gebruik van de tijd en ruimte van literaire fictie. Schrijvers als Enrique Vila-Matas, Franz Kafka, JG Ballard, Ben Marcus en Clarice Lispector spelen daarin voor mij een fundamentele rol. Hun werk beslaat een veelvoud aan onderwerpen die laveren tussen existentieel schrijverschap, anticonsumentisme, postapocalyptische samenlevingen, de onlosmakelijke verbinding met het lichaam en de overrompelende, soms beangstigende werking van dominante (taal-)systemen. Wat mij inspireert in hun werk is dat zij een herbewerking voorstellen van een herkenbare realiteit, door de toevoeging van extra mentale bouwblokken. Ik probeer op eenzelfde manier te kapitaliseren op ongeloof en daarbij kaders te scheppen waarbij de werkelijkheid kortstondig opgeschort wordt door middel van artistieke ficties die paradoxaal genoeg als echt aanvoelen. In The Museum of Unconditional Surrender bij TENT in 2015 vormde de proloog van het gelijknamige boek van Dubravka Ugrešić het methodische kader voor een tentoonstelling als reservoir, een vacuüm waarin objecten circuleren binnen een web van relaties, precies zoals het boek zijn tekstuele vorm ontleent aan de inhoud van de maag van een walrus. De meest belangrijke mentale uitwisseling voor de toeschouwer blijft naar mijn idee toch een meer private affaire, of in de woorden van Thomas Metzinger: ‘To catch oneself in the act of thinking.’ Uiteindelijk sta ik een curatorschap voor van benaderingen die een wederzijdse nabijheid tot artistieke posities onderstreept, waarbij kunstenaar en curator samen optrekken naar een gemeenschappelijk doel: het voortstuwen van het discours, het genereren van perceptie en bewustzijn voorbij reductieve houdingen en common sense. Fictie herbergt hierin het speculatief potentieel om op niet-reductieve wijze gebruik te maken van pretentie als een productieve kracht, om voor onszelf uit te kunnen reiken en imaginaire horizonten vorm te geven.